Voer. Mand. Speeltje. Korting.rondsnuffelen

FoxTerrier – Draadhaar

Foxterriër refereert aan twee nauw verwante hondenrassen, de gladharige foxterriër (FCI 12) en de draadharige foxterriër (FCI 169).

Geschiedenis Foxterriër
De foxterriër (gladhaar) doet zijn intrede met de vossenjacht in Engeland; het ras wordt gefokt om de vos uit zijn hol te drijven. De ‘fox’ komt al voor op jachttaferelen uit de 16e en 17e eeuw. Voor het eerst is hij in 1862 in Birmingham tentoongesteld. Een eerste standaard wordt in 1876 door de Engelse Kennel Club opgesteld, in hetzelfde jaar wordt een register voor foxterriërs opengesteld.

De draadharige variant is mogelijk in oorsprong een kruising van een gladharige foxterriër met een draadharige Engelse terriër.

Uiterlijk Foxterriër
Beide variëteiten verschillen van elkaar qua vacht en karakter, niet zozeer qua bouw. De foxterriër bereikt een schofthoogte van 39 centmeter en weegt dan ongeveer 8-9 kilogram. Reuen zijn iets zwaarder en groter dan teven. De vacht is wit met zwarte en/of bruine vlekken. De oren zijn v-vormig en geknikt.

Karakter Foxterriër
Foxterriers zijn erg slim, (leren makkelijk kunstjes), erg trouw (net als de strip-foxterrier Bobby van Kuifje willen ze niets liever dan altijd met de baas mee), dapper, en zeer geschikt voor kinderen.

F.C.I. standaard van de ruwharige foxterrier (Engels ras)
Algemene verschijning:
actief en levendig, sterk geraamte en kracht in klein bestek. De bouw moet perfecte balans vertonen, in het bijzonder heeft dat betrekking op de verhouding van schedel en voorsnuit, die evenals de hoogte van de schouder en de lengte van het lichaam van boeg tot zitbeen ongeveer gelijk moet zijn. In stand als een goed jachtpaard met korte rug, veel grond beslaand.
Rastypische eigenschappen:
attent, snel in de bewegingen, intelligente uitdrukking, tot het uiterste gespannen aandacht bij de geringste uitdaging.
Karakter:
vriendelijk, vrij en zonder angst.
Hoofd:
bovenbelijning van de schedel bijna vlak, licht hellend en geleidelijk smaller wordend naar de ogen toe. Weinig verschil in lengte tussen schedel en snuit. Als de snuit duidelijk korter is, ziet het hoofd er zwak en onaf uit. De snuit wordt naar de neus toe, geleidelijk aan smaller en valt even in bij de overgang naar het voorhoofd, maar mag niet ineens wegvallen onder de ogen, waar hij flink opgevuld moet zijn. Overdreven been- en spierontwikkeling van de kaken is ongewenst en minder mooi. Geen volle en bolle wangen. Neus zwart.
Ogen:
donker, vol vuur en schranderheid, tamelijk klein, niet uitpuilend. Zoveel mogelijk cirkelvormig, niet te ver uit elkaar staand, noch te hoog in de schedel naar de oren toe. Een licht oog is zeer ongewenst.
Oren:
klein, V-vormig, matig dik, goed naar voren gevouwen en dicht tegen de wangen vallend. De vouw moet goed boven de schedel uitkomen. Een staand oor, een afgerond oor of een naar achteren gevouwen oor zijn zeer ongewenst.
Mond:
sterke kaken met een perfect regelmatig en kompleet schaargebit, d.w.z. de boventanden juist over de ondertanden heen sluitend en recht ingeplant.
Hals:
droog en gespierd, zonder keelhuid, van behoorlijke lengte en geleidelijk verbredend naar de schouders, met een sierlijke boog van opzij gezien.
Voorhand:
van voren gezien een vlakke lijn van hals naar boeg met droge schouders. Van opzij gezien lang en schuin naar achteren liggende schouder met duidelijk uitkomende schoft. Borst diep, niet breed. De benen moeten van alle kanten bezien recht zijn met sterk bot tot aan de voeten toe. Ellebogen moeten evenwijdig aan het lichaam aansluiten en vrij van de zijden bewegen, en niet uitsteken tijdens de beweging.
Lichaam:
rug kort, recht en sterk, zonder slapte. Lendenen gespierd en licht gewelfd. Borstkast diep, voorste ribben matig gewelfd, de achterste diep en goed gewelfd. Weinig ruimte tussen ribben en achterhand.
Achterhand:
sterk en gespierd, vrij van inzakken of hellend kruis. Knieen goed gebogen, naar binnen noch naar buiten gericht. De hakken laag bij de grond, van achteren gezien recht en evenwijdig aan elkaar. De combinatie van de korte schenkel en een steile knie is zeer ongewenst.
Voeten:
rond, gesloten met kleine sterke goed ontwikkelkde eeltkusssentjes. Matig gebogen tenen, die noch naar binnen noch naar buiten gericht staan.
Staart:
Hoog aangezet, rechtop gedragen. , niet over de rug of gekruld. Goed stevig en van behoorlijke lengte.
Gangwerk:
voor- en achterbenen moeten recht naar voren en evenwijdig aan elkaar bewegen. Ellebogen bewegen recht onder het lichaam en vrij van de zijden. De knieen draaien naar binnen , noch naar buiten. Goed voortstuwende beweging komt uit goed bwegende achterhand.
Beharing:
dicht, hard en ruig. Lengte van de vacht op hals en schouder ongeveer 1 tot 2,5 cm, rug, ribben en benen met een ondervacht van kort zachter haar. Het haar op de rug en de achterhandd is harder dan op de flanken. Het haar op de kaken moet hard aanvoelen en lang genoeg zijn om de voorsnuit een krachtig uiterlijk te geven. Het haar op de benen moet dicht en stug zijn.
Kleur:
overheersend wit met tan-kleurige of zwarte aftekening. Gestroomde rode of lever- of leikleurige aftekening is ongewenst.
Maat:
schouderhoogte reuen niet meer dan 39 cm, teven wat lager. Het ideale gewicht in tentoonstellingsconditie voor reuen 8,25 kg, teven wat minder
Fouten:
iedere afwijking van de voorafgaande punten moet als fout beschouwd worden en de beoordeling moet geschieden in verhouding tot de ernst van de fout.
Bovendien:
reuen moeten twee normale volledig ingedaalde testikels hebben.

Goedgekeurd op de algemene ledenvergadering op 23/24 juni 1987 in Jerusalem.