Voer. Mand. Speeltje. Korting.rondsnuffelen

Lancashire Heeler

Herkomst Lancashire Heeler

De Lancashire Heelerit is oorspronkelijk afkomstig uit de streek Lancashire

Lancashire Heelers zijn gefokt voor het drijven van vee, voornamelijk koeien, die ze van de weilanden rond de steden naar de markt en de slachthuizen in de stad brachten. Ze dwingen respect af bij de koeien door hen in de hakken en de neus te bijten, dit is het zogenaamde “heelen”. Vroeger bestonden er diverse “Heeler rassen” in Engeland, thans is de Lancashire Heeler nog de enige die de naam Heeler draagt. De Lancashire Heeler, vroeger ook wel Ormskirk Heeler genoemd is waarschijnlijk ontstaan uit onder andere de Welsh Corgi Cardigan en de Manchester Terrier.

Geschiedenis Lancashire Heeler:

Waarschijnlijk is dat een dergelijk type hond al in de 19e eeuw werkte met vooral koeien. Aannemelijk is dat de Welsh Corgi Cardigan heeft bijgedragen aan het uiterlijk van het ras, maar ook de Manchester Terriër wordt in dit verband genoemd.

De Lancashire Heeler werd gebruikt om koeien te drijven, bijvoorbeeld vanuit de haven naar de slachterijen. Hieraan dankt hij zijn bijnaam “Butcher’s dog”.

Bepaalde veedrijvende honden noemden men Heelers. Hun manier van drijven is het bijten (eerder knijpen om het vee niet te beschadigen) naar de hakken van de koeien, om vervolgens weg te duiken. Ik de volksmond werd hij dan ook een “nip ‘n duck dog” genoemd. Voor dit werk had men honden nodig die laagbenig waren en beweeglijk, snel en wendbaar, zodat ze makkelijk de trappen van het vee konden ontwijken. Met de opkomst van de treintransporten verdween de Lancashire Heeler naar de boerderijen, waar hij zich nuttig maakte met het vangen en doden van klein ongedierte zoals ratten, muizen en konijnen.

In de jaren ’60 begonnen enkele mensen zich voor het ras te interesseren, wat ertoe leidde dat het in 1981 door de Kennel Club werd geaccepteerd als ‘pedigree dog’. In 1984 werd het stamboek gesloten en konden ongeregistreerde honden niet meer in de populatie worden opgenomen. Buiten Engeland zijn in ScandinaviĂ« intussen belangrijke populaties aanwezig, in andere landen is het ras nog onbekend.

De eerste Lancashire Heeler kwam in 1998 naar Nederland, er zijn sindsdien nog niet veel honden bij gekomen. Ze worden sinds 1 november 2009 als ras erkent door Raad van Beheer in Nederland en de Winnershow 2009 had de primeur met de eerste tentoonstelling voor de Lancashire Heeler, om het ras voor te stellen aan het grote publiek.

Gebruik / Werkeigenschappen Lancashire Heeler:

Goede veedrijver, maar toont een terriërinstinct (jachtinstinct) naar konijnen, ratten en muizen.

Eigenlijk is de Lancashire Heeler alleen geschikt voor het werk met koeien. Voor schapen, geiten en paarden werkt hij te fel.

Werkt bij het vee maar heeft terrier-karaktertrekken wanneer hij op konijnen jaagt en ratten verdelgt.

Rasstandaard Lancashire Heeler

RvB-Standaard N° / april 2008 / GB

LANCASHIRE HEELER (CONCEPT)

LAND VAN OORSPRONG : Groot Brittannië.

LAND VAN ONTWIKKELING :

DATUM VAN PUBLICATIE VAN DE ORIGINELE STANDAARD : april 2008.

GEBRUIK : Werkt bij het vee maar heeft terrier-karaktertrekken wanneer hij op konijnen jaagt en ratten verdelgt.

F.C.I. INDELING: Groep 1 Herdershonden en Veedrijvers.

                       Sectie 1      Herdershonden.

                       Zonder werkproef.

KORTE HISTORISCHE SAMENVATTING:

De Lancashire Heeler is al decennia lang bekend in Lancashire, de streek iets ten noorden van Liverpool en Manchester. In oude documenten komen we ook nog de naam Ormskirk Heeler (naar een plaats in Lancashire) tegen. Waarschijnlijk is dat een dergelijk type hond al in de 19e eeuw werkte met, vooral, koeien. Het is aannemelijk dat de Welsh Corgi Cardigan heeft bijgedragen aan het uiterlijk van de Lancashire Heeler, maar ook de Manchester terrier wordt in dit verband genoemd.

De Lancashire Heeler werd gebruikt om koeien te drijven, ook bijvoorbeeld van de havens naar de slachterijen. Daaraan dankt de Lancashire Heeler zijn bijnaam “Butcher’s dog”. De manier van drijven bestond eruit dat de Heeler naar de hakken van de koeien beet en dan wegdook. In de volksmond werd hij dan ook een “nip ’n duck dog” genoemd.

Met de opkomst van de treintransporten verdween de Lancashire Heeler naar de boerderijen, waar hij zich nuttig maakte met het vangen en doden van klein ongedierte zoals ratten en muizen.

In de jaren ’60 van de vorige eeuw begonnen enkele mensen zich voor het ras te interesseren, en dat leidde ertoe dat het ras in 1981 door de Kennel Club als “Pedigree Dog” werd geaccepteerd. In 1984 werden de stamboeken gesloten en konden er geen ongeregistreerde honden meer in de populatie worden opgenomen.

Hoewel het ras nog steeds relatief onbekend is buiten Lancashire, wonen ook in andere streken van Engeland belangrijke aantallen Lancashire Heelers. Buiten Engeland zijn er intussen belangrijke populaties in Scandinavië.

ALGEMEEN VOORKOMEN :

Een kleine, krachtige, stevig gebouwde werkhond die alert en energiek is.

BELANGRIJKE VERHOUDINGEN :

Lengte van de achterhoofdsknobbel tot de stop gelijk aan de lengte van stop tot de neuspunt.

De lichaamslengte (gemeten van schoft tot staartaanzet) bedraagt ongeveer 2,5 cm (1 inch) meer dan de schofthoogte.

GEDRAG/TEMPERAMENT :

Moedig, vrolijk, aanhankelijk aan zijn eigenaar.

HOOFD :

in verhouding tot het lichaam. De lijnen van schedel en voorsnuit lopen parallel.

VOORHOOFDGEDEELTE :

Schedel : schedel vlak en breed tussen de oren, smaller wordend naar de ogen die wijd uit elkaar staan.

Stop : Matige stop.

VOORSNUITGEDEELTE :

Neus : Zwart bij zwarte honden met roodbruine aftekeningen, bruin bij leverkleurige honden met roodbruine aftekeningen.

Voorsnuit : versmalt verder tot de neus.

Lippen : aangesloten.

Kaken/gebit : Krachtige kaken met een perfect, regelmatig en volledig scharend gebit, d.w.z. dat de boventanden dicht over de ondertanden sluiten en recht in de kaak geplaatst zijn. Onder- of bovenvoorbijten moet ontmoedigd worden.

Ogen : Amandelvormig, middelgroot, donker van kleur behalve bij de leverkleur waar de ogen lichter mogen zijn, in overeenstemming met de vachtkleur.

Oren : Tiporen die een alerte “lift” tonen, of staande oren. Hangende oren zonder “lift” zijn ongewenst.

NEK :

Matig lang, goed in de schouders overgaand.

LICHAAM :

Rug : Stevige, vlakke bovenbelijning die nooit mag invallen bij de schoft of mag hellen bij het kruis.

Lendenen : Kort.

Borstkas : Ribben goed gewelfd, ver naar achteren doorlopend.

STAART :

Hoog aangezet, ongecoupeerd. In een lichte boog over de rug gedragen wanneer de hond alert is. Vormt geen volledige ring.

LEDEMATEN

VOORHAND :

Schouders : Goed geplaatste schouder.

Voorbenen : Ellebogen strak tegen de ribben. Veel bot. De polsen kunnen het mogelijk maken de voeten licht naar buiten te draaien, maar niet zodanig dat daardoor zwakte optreedt of dat zij van invloed zijn op de vrije beweging.

ACHTERHAND: Gespierd.

Kniegewrichten : Goed gehoekt.

Spronggewrichten : Laag geplaatst.

Achterbenen : Moeten van achteren gezien parallel zijn, zowel in gang als in stand. Nooit O-benig of koehakkig.

VOETEN :

Klein, vast en met goede voetzolen.

GANG/BEWEGING :

Flink en kwiek doorlopend. Natuurlijke, vrije beweging.

VACHT

BEHARING : De fijne ondervacht wordt volledig bedekt door een waterbestendige, korte, dichte, harde, vlakke bovenvacht. De bovenvacht is op de nek iets langer. De ondervacht mag niet door de bovenvacht heen zichtbaar zijn; evenmin mag het aanwezige langere haar in de nek daardoor gaan uitstaan. Lange of sterk golvende vacht zeer ongewenst.

KLEUR : Zwart met roodbruine aftekeningen of leverkleur met roodbruine aftekeningen, met pigment dat overeenstemt met de vachtkleur, met warm roodbruine aftekeningen op de wangen en vaak boven de ogen. Warm roodbruin op de voorsnuit en de voorborst en van de knieën af naar beneden, aan de binnenkant van de achterbenen en onder de staart. Een, naar gelang de vachtkleur, duidelijke zwarte of leverkleurige aftekening (duimafdruk) direct boven de voorvoeten is gewenst. De warmte van het roodbruin kan bij het ouder worden verminderen. Wit in de vacht moet ontmoedigd worden. Een klein wit vlekje op de voorborst is, hoewel toegestaan, ongewenst.

MAAT :

De ideale schofthoogte is: voor reuen: 30 cm (12 inches); voor teven: 25 cm (10 inches).

FOUTEN :

Iedere afwijking van de voorgaande punten moet als een fout beschouwd worden en de mate waarin de fout voorkomt en van invloed is op de gezondheid en het welzijn van de hond moet met precies dezelfde mate beoordeeld worden.

N.B. : Reuen moeten twee ogenschijnlijk normale testikels hebben die volledig zijn ingedaald in het scrotum.